29-11-2013
Drank- en horecawet: wijziging APV (2)

In de raadsvergadering van 26 november jl. is opnieuw gesproken over de verwerking van de nieuwe Drank- en horecawet (D en H). De SGP heeft er grote moeite mee dat nu, in tegenstelling tot de eerdere behandeling, voor bijeenkomsten van persoonlijke aard toch gekozen wordt voor een maximum van 12 keer per jaar. De commerciële horeca heeft het alleen maar over oneerlijke concurrentie. Wij hebben daarentegen ook de belangen van die inwoners te behartigen, die geen gebruik willen maken van de commerciële horeca voor een activiteit van beperkte omvang.
Hieronder kunt u de bijdrage lezen van Jan Visscher, namens de SGP-fractie.

Opnieuw komt het onderwerp Drank- en Horecawet aan de orde nadat wij er op 24 september jl. ook uitgebreid over gesproken hebben. Inmiddels heeft het ter inzage gelegen en zijn er een aantal zienswijzen ingediend.

De vorige keer hebben wij al aangegeven dat een belangrijk punt is het reguleren van de concurrentie tussen de commerciële horeca en paracommerciële instellingen.

Wanneer wij het voorliggend raadsvoorstel lezen , dan is het voor ons duidelijk dat dit veel verder gaat. Het is niet het reguleren van de concurrentie, maar erop of eronder voor de paracommerciële instellingen.

En juist dat gaat ons veel te ver. De wetgever geeft zelf expliciet aan dat paracommerciële instellingen niet onnodig beknot moeten/mogen worden, omdat ze vaak een grote bijdrage leveren aan de lokale samenleving.
Daarbij komt dat steeds gesproken wordt over (oneerlijke) concurrentie. Maar heel veel mensen, die gebruik maken van de paracommerciële instellingen zullen voor de bijeenkomsten die zij daar houden, nooit, of in elk geval bijna nooit, uitwijken naar de commerciële horeca. Zij voelen zich daar in het geheel niet thuis.
Er zijn ook horecaondernemers die duidelijk aangeven geen concurrentie te ervaren.
De bijeenkomsten van persoonlijke aard zijn dan in onze ogen ook absoluut niet aan te merken als concurrentie voor de reguliere, commerciële horeca.

De SGP is er zondermeer niet voor om een monopoliepositie te geven aan de commerciële horeca. Wij dienen de belangen van onze inwoners in het oog te houden. En nogmaals, een flink deel daarvan maakt voor de bijeenkomsten van persoonlijke aard, waarop in dit stuk veel nadruk gelegd wordt, toch geen gebruik van de commerciële horeca.

Tijdens de bespreking op 24 september jl. stond in de stukken dat er geen begrenzing op 12 keer per jaar voor bijeenkomsten van persoonlijke aard ingesteld zou worden. Het verbaast ons enorm dat dit nu wel weer het geval is.

Ook vinden wij het veel te beperkend, dat bijvoorbeeld de Hervormde Gemeente Rouveen alleen op vrijdag en zaterdag bijeenkomsten mag accepteren. Hoe kun je dat de mensen toch aandoen? Wat voor steekhoudende argumenten zijn daarvoor aan te voeren?

Verder vinden wij, dat bij het stellen van maximaal 12 gelegenheden van persoonlijke aard per jaar, veel te weinig gekeken wordt naar de grootte van de achterban waarvoor dit is. Dat knelt in onze ogen vooral bij de Hervormde Gemeente Rouveen en de Hersteld Hervormde Gemeente Staphorst. En als er al maxima gesteld zouden moeten worden, waar wij bij deze activiteiten helemaal niet voor zijn, dan zouden ook voor die twee wellicht nog weer verschillende aantallen nodig zijn. Dit gezien het verschil in grootte van deze kerkelijke gemeenten.

In de zienswijze van de Koninklijke Horeca Nederland (KHN) lezen wij, dat zij schrijft dat de paracommerciële instellingen vaak subsidie krijgen. Dat is absoluut onjuist voor meerdere instanties.
Gesteld dat er al beperkingen opgelegd zouden moeten worden voor deze instellingen, dan dienen zij in elk geval niet te gelden voor de kerken en de SJOS. Die ontvangen geen cent subsidie.

En wat ons heel erg verbaast, is dat de KHN nu nota bene met klem vraagt om alcoholmisbruik te voorkomen. Onder druk van de publieke opinie maken zij zich daar nu inderdaad iets drukker om dan dat zij vele jaren hebben gedaan, maar wij hebben nooit kunnen merken dat zij zich daar echt om bekommerden.

Aan de zienswijzen van enkele instanties komt u in meer- of mindere mate tegemoet. Dat vinden wij positief, maar dat maximum van 12 keer is helaas wel weer in het voorstel gekomen.

Voorzitter, het zal u duidelijk zijn dat wij duidelijk meer oog hebben voor de paracommerciële instellingen dan in het voorstel naar voren komt. En dat spitst zich vooral toe op de beperking tot 12 bijeenkomsten van persoonlijke aard per jaar per instelling.

Zie ook: Drank- en horecawet: wijziging APV

terug >>

Jan Visscher